De laatste wens van een gevangene was om zijn hond nog één keer te zien — maar op het moment dat het dier de cel binnentrad, gebeurde er iets onverwachts.

Zijn laatste wens, nog voordat het vonnis dat zijn leven zou beëindigen werd uitgesproken, was hartverscheurend eenvoudig: zijn Duitse herder nog één keer zien. Hij had zijn lot al stilaan aanvaard met een stille berusting.

Al twaalf eindeloze jaren ontwaakte hij elke ochtend in de ijzige eenzaamheid van cel B-17. Beschuldigd van een moord die hij plechtig ontkende, schreeuwde hij zijn onschuld totdat zijn stem onhoorbaar werd. In het begin vocht hij — hij schreef verzoekschriften, smeekte advocaten, weigerde op te geven. Maar langzaam leegde zijn wil zich. Uiteindelijk stopte hij met weerstand bieden en wachtte hij simpelweg op het oordeel.

Door al die bittere jaren was er één ding dat zijn hart levend hield: zijn hond. Hij had geen familie, geen vrienden meer in de wereld. Die herder was niet zomaar een huisdier — zij was zijn familie, zijn metgezel, het enige wezen dat hem nooit had verlaten. Lang geleden had hij haar gevonden als een trillende pup, verborgen in een steegje, en vanaf dat moment waren ze onafscheidelijk.

Toen de cipier vroeg naar zijn laatste wens, vroeg hij geen feestmaal, geen sigaret of priester. Hij fluisterde slechts:

— “Ik wil mijn hond zien. Nog één keer.”

De bewakers aarzelden, achterdochtig. Zou het een truc kunnen zijn? Toch werd het verzoek ingewilligd. Op de gekozen dag, nog vóór zijn veroordeling, werd hij naar de binnenplaats van de gevangenis gebracht. En daar — zag hij haar eindelijk.

Op het moment dat de herder haar meester herkende, rukte ze zich los uit haar riem en stormde door de binnenplaats. Voor een hartslag leek de tijd zelf stil te staan.

Wat daarna gebeurde, liet iedereen sprakeloos achter. De bewakers stonden versteend, niet wetend wat te doen.

De hond wierp zich met zóveel kracht tegen hem aan dat het leek alsof twaalf jaar van scheiding in één enkel ogenblik instortte. Ze wierp hem op de grond, maar voor het eerst in jaren voelde hij geen ketenen, geen kou — alleen warmte.

Hij sloeg zijn armen om haar heen, begroef zijn gezicht in haar vacht. De tranen die hij meer dan een decennium had opgesloten, stroomden eindelijk vrij.

Hij snikte schaamteloos, als een kind, terwijl de herder zachtjes jankte, alsof zij ook wist dat hun tijd kort was.

— “Mijn meisje… mijn trouwe,” fluisterde hij, zich aan haar klampend. “Wat zal je doen zonder mij?”

Zijn handen trilden terwijl hij haar rug steeds weer streelde, haar vorm, haar warmte, haar geur in zich opnemend. Zij keek hem aan met onveranderlijke toewijding.

— “Vergeef me… dat ik je alleen liet,” brak zijn stem. “Ik heb nooit de waarheid bewezen… maar in ieder geval was ik altijd de jouwe.”

De bewakers stonden in stilte. Sommigen keken weg, niet in staat om te blijven zien. Op dat moment zagen ze geen gevangene meer, maar een man — een man van wie de laatste omhelzing alles was wat hij nog bezat in de wereld.

Eindelijk hief hij zijn betraande ogen naar de cipier.

— “Zorg voor haar… alsjeblieft.”

Hij beloofde zijn lot te aanvaarden zonder te strijden, als zijn hond maar een veilig thuis zou krijgen.

Er hing een zware stilte in de lucht. Toen blafte de herder scherp en luid — alsof ze protesteerde tegen de wreedheid die komen zou.

De gevangene trok haar alleen nog dichter naar zich toe, vasthoudend met de wanhopige kracht van een man die afscheid nam voor het laatst.

Like this post? Please share to your friends: