Mijn man en ik reden rustig over de weg, omringd door het herfstbos. Het was een rechte, snelle route, waar bijna nooit verkeer was. Maar die dag voelde alles anders. Voor ons stonden de auto’s volledig stil, een lange rij vormend. De lucht leek stil te hangen, alsof de tijd zelf even stopte.
—Er moet een ongeluk zijn —zei mijn man terwijl hij remde.
Ik knikte, maar al snel stokte mijn adem toen ik zag wat er aan de hand was.
Uit het bos, recht op het asfalt af, kwamen beren tevoorschijn. Tientallen van hen. Sommigen groot en indrukwekkend, anderen kleine welpjes die dicht bij hun moeders renden. Ze brulden niet, vielen niet aan en leken helemaal niet agressief. Ze bewogen eerder met een stille onrust, alsof iets onzichtbaars hen achtervolgde. Tussen de auto’s door liepen ze rustig, ongevoelig voor toeters en geschreeuw van bestuurders. Het was een surrealistisch tafereel: een eindeloze colonne beren die de weg overstak, alsof ze voorgoed hun thuis verlieten.
—Ze gedragen zich vreemd —fluisterde ik—. Alsof ze voor iets vluchten.
En ik had gelijk. Toen de waarheid uiteindelijk aan het licht kwam, waren we allemaal geschokt.

Het bleek dat de beren aan gevaar ontsnapten. Dagen later legde een tv-reportage uit dat er dicht bij de rivier, midden in het bos, een afvalverwerkingsfabriek was gebouwd. Chemisch afval en stank verspreidden zich door het gebied, verontreinigden lucht en water. De dieren, niet in staat het lawaai en de geur te verdragen, verlieten hun holen en zochten op de weg naar frisse lucht.
Ze kwamen niet naar mensen uit nieuwsgierigheid. Ze werden verdreven.
Ze overleefden, ja, maar verloren hun thuis.
De publieke verontwaardiging dwong de fabriek haar werkzaamheden te staken. Het gebied werd schoongemaakt, en langzaam keerden de beren terug naar het bos. Die gebeurtenis werd een pijnlijke les: de mens heeft geen recht om de natuur voor eigen gewin te vernietigen.
Wanneer dieren op de weg komen, is dat niet altijd een toeval.
Soms is het een noodkreet.