De dierentuin rook naar natte bladeren en oude muren. André Petrov liep snel, terwijl hij de hand vasthield van zijn vierjarige zoon. De jongen droeg een te grote rode trui, zijn ogen op de grond gericht. Zes maanden na het ongeluk. Zes maanden van stilte.
André wees op de dieren, sprak, grapte zelfs, maar zijn woorden vielen in een leegte. Sasha zei niets.
In de reflectie van de etalageruit zag André niet alleen zichzelf — ze was er nog steeds. Zijn vrouw. Zij zou weten hoe ze hun zoon uit deze duisternis kon halen.
“Laten we gaan,” zei hij zacht. “We gaan de apen bekijken.”
Bij het glazen verblijf bleef Sasha staan. Achter het dikke glas, in een smalle strook bleek licht, zat een vrouwelijke orang-oetan — groot, met een dikke, rossige vacht en donkere, bijna menselijke ogen.
De jongen liet de hand van zijn vader los en stapte dichterbij.
“Sasha, blijf bij me,” zei André.
Maar de jongen hoorde hem niet.
De orang-oetan hief haar hoofd. Hun blikken ontmoetten elkaar — en het leek alsof de tijd stilstond. Sasha legde zijn hand tegen het glas. Het dier knipperde met haar ogen en hief langzaam haar hand, precies tegenover die van hem.
“Mijn God…” zuchtte André.
Achter hen klonk de zachte stem van de verzorgster:
“Alles goed?”
“Hij heeft sinds de begrafenis niet gesproken,” antwoordde André.
“Misschien begrijpt zij meer dan je denkt,” zei de vrouw.
Sasha veegde een cirkel op het beslagen glas. Maya, zoals de orang-oetan heette, deed hetzelfde aan haar kant. André voelde hoe zijn hart onder zijn huid trilde.
“Leert u ze dit aan?”
“Nee,” zei de verzorgster. “Dit doet ze voor het eerst.”
De minuten kropen voorbij. De menigte verspreidde zich. En plotseling begon de jongen zacht te zingen. Zijn stem trilde, als een oud klokje — het eerste geluid in zes maanden. Maya boog dichter naar het glas en drukte haar voorhoofd tegen het zijne. Sasha herhaalde haar beweging. Twee gezichten — menselijk en dierlijk — weerspiegelden in het glas, twee eenzaamheden die elkaar hadden gevonden.
“Laat maar,” fluisterde de verzorgster. “Soms herkent verdriet zichzelf.”
Maya pakte een droge blad van de vloer en drukte het tegen het glas. Sasha glimlachte zacht. André kon zijn tranen niet bedwingen.
“Papa,” zei de jongen plotseling.
Zijn stem — dun, maar levendig.
“Ja, jongen?”
“Ze is verdrietig.”
André knielde.
“Zoals mama, hè?”
Sasha knikte. Maya bleef tegenover hem zitten, haar blik niet afwendend. Sasha haalde een klein autootje uit zijn zak en duwde het naar het glas, alsof hij het wilde delen. Maya opende haar mond een beetje — alsof ze glimlachte.
“Dank je,” fluisterde André, niet wetend tegen wie.
Toen de sluiting werd omgeroepen, wilde Sasha niet weg.
“Ze zal hier morgen zijn,” zei de verzorgster. “Kom terug.”
“We komen,” antwoordde André.
De volgende dag ademde de dierentuin mist. Maya zat al vanaf de ochtend bij het glas — wachtend. Sasha rende naar haar toe, legde zijn hand tegen het glas. Zij deed hetzelfde.
“Hallo,” zei de jongen. “Ik heb een bloem voor je meegebracht.”
Hij legde een gele madelief op de vensterbank. Maya verdween in het verblijf, maar keerde een minuut later terug met een witte bloem.
“Dat is mama’s bloem,” fluisterde Sasha. “Wit. Ze hield ervan.”
De verzorgster schudde verbaasd haar hoofd.
“Die groeien alleen bij haar verblijf. Ze heeft ze nooit aangeraakt.”
Sasha legde zijn voorhoofd tegen het glas.
“Dank je.”
“Denk je dat ze het begrijpt?” vroeg André.
“Dieren herinneren verlies. Gewoon zonder woorden,” antwoordde de vrouw. “Maya verloor haar jong in dezelfde week dat jullie je vrouw verloren. Misschien vonden ze elkaar in deze stilte.”
“Ik zal haar gelukkig maken,” zei Sasha zacht.
Sindsdien kwamen ze elke zondag. Maya wachtte bij het glas. Sasha vertelde haar alles — over regen, de crèche, zijn vrienden. Ze luisterde, tekende cirkels op het glas. De jongen lachte opnieuw. De psycholoog noemde het een wonder. André wist: het wonder heette Maya.
Enkele maanden later kwam het nieuws — Maya werd overgeplaatst naar een reservaat in Borneo.
“Daar zal ze het goed hebben,” zei de verzorgster. “Bos, vrijheid, lucht.”
“Ze zal me vergeten,” fluisterde Sasha.
“Nee,” glimlachte ze. “Orang-oetans vergeten niet.”
Bij het afscheid bracht Maya een steentje en rolde het naar het glas. Sasha begreep: herinnering. Hij haalde een blauw autootje en legde het erbij.
“Voor jou,” zei hij.
André legde zijn hand tegen het glas.
“Dank je,” zuchtte hij. “Voor dat je mijn zoon terugbracht.”
Maya spreidde haar hand over de hunne.
“Vaarwel, mama Maya,” fluisterde Sasha.
Het dier raakte het glas met haar lippen — precies waar zijn hand lag.
De regen viel harder.
“Ze is vrij,” zei André.
“Ze is gelukkig,” antwoordde Sasha.
Thuis zette André de witte bloem en het steentje naast de foto van zijn vrouw. Maanden later kwam een brief: Maya is gezond, leeft in het bos, houdt van kinderen en zit vaak bij het hek met het blauwe steentje in haar hand — alsof ze op iemand wacht.
“Ze herinnert zich mij,” zei Sasha.
“Altijd,” antwoordde André.
‘s Nachts vroeg de jongen om een verhaal over de jungle en een familie die elkaar nooit vergeet. André vertelde het.
En hij eindigde altijd hetzelfde:
“Wanneer de zon opkomt boven de bomen, glimlacht de orang-oetan naar de lucht — omdat ze weet dat ergens ver weg een klein jongetje, dat zij genezen heeft, terug glimlacht.”