Toen mijn echtgenoot zo vroeg uit het leven werd genomen, was zijn dochter pas vijf jaar oud. Vanaf die dag lagen alle zorgen voor haar op mijn schouders. Ik behandelde haar als mijn eigen kind: ik voedde haar, verzorgde haar, hielp met school, zat nachten bij haar bed. Later ondersteunde ik haar bij de toelating tot het college, hielp waar ik kon, met woorden en daden.
Nu is mijn pleegdochter dertig. Al die jaren was ze dicht bij me, maar de laatste tijd merkte ik veranderingen — ze was afstandelijk en kil geworden. Ik maakte me zorgen: misschien was ze moe van de zorg voor mij, misschien was ik een last voor haar geworden?
Op een avond kwam ze thuis en zei:
— Pak je spullen. Neem alleen het noodzakelijke voor het eerste.
Ik begreep niet wat er aan de hand was:
— Waar gaan we heen? — vroeg ik.
Ze zweeg. We pakten de koffer en de hele rit huilde ik zachtjes, denkend dat ze me naar een verzorgingstehuis bracht. In mijn borst voelde ik een knoop — waren al die jaren van liefde en zorg nu vergeten?
Maar de auto stopte voor een groot, twee verdiepingen tellend huis. Ik veegde mijn tranen weg en stapte uit. Voor mij lag een verzorgde tuin, een witte gevel, ruime ramen en een keurige binnenplaats.
Mijn dochter keek me aan en fluisterde:
— Mam… dit is nu ons huis. Jij hebt hier altijd van gedroomd. Ik heb lang geld opzij gezet om jouw droom waar te maken. Sorry voor mijn afstandelijkheid — ik hield alles geheim voor de verrassing. Dank je voor alles wat je voor mij hebt gedaan.
Ik stond verstijfd, niet in staat de realiteit te bevatten. Tranen stroomden over mijn wangen, maar nu niet van pijn — het waren tranen van vreugde. Ik begreep dat haar liefde nooit was verdwenen, ze had alleen een bijzondere vorm gevonden om zich te uiten.