zichzelf en anderen zou bewijzen wat hij waard was. Hij wist niet dat hem een ontmoeting te wachten stond die zijn kijk op leven en dood voorgoed zou veranderen.
De dienst in de Pamir-bergen was een beproeving: ijskoude nachten, ijle lucht, constante dreiging van aanvallen. Om niet gek te worden van angst en eenzaamheid, zochten soldaten vreemde hobby’s. Voor hem werd het een bijzonder tijdverdrijf — op een dag ontdekte hij in een verwoeste bunker een nestje kleine slangen.
Normaal gesproken werden zulke beestjes gedood, maar om een of andere reden kon hij zijn hand daar niet toe heffen. Hij begon kruimels brood en druppels melk neer te leggen, en observeerde hoe de kleine lichaampjes voorzichtig naderden. Naarmate de tijd verstreek, verloren de slangen hun angst. Zo ontstond een vreemde vriendschap tussen mens en roofdier.
Op die dag bood hij zich aan om de wacht over te nemen voor een vermoeide kameraad. De uren slepen eindeloos voorbij, de nacht was dof en angstaanjagend. Toen hij zich klaarmaakte om terug te keren, rees uit de duisternis een enorme kobra op. Zijn kap spreidde zich, de ogen fonkelden, en de soldaat begreep: de kleinste beweging zou zijn laatste zijn.
Hij bleef bevroren staan. Tijd leek stil te staan. Het uur ging voorbij, toen het andere. Pas bij de eerste zonnestralen liet de slang langzaam zijn hoofd zakken en gleed geruisloos richting de rotsen, uit het zicht.
Toen hij bij het kamp aankwam, verstijfde hij: zijn hele groep was tijdens de nachtelijke aanval vernietigd. Niemand had het overleefd. Als hij ook maar een paar minuten eerder was teruggekeerd — hij zou samen met hen zijn gestorven.
En toen begreep hij: die kobra was niet zomaar uit het niets verschenen. Alsof ze hem opzettelijk in de loopgraaf had gehouden.
Later werd hij ondervraagd, verdacht van verraad, maar er werd niets gevonden. De soldaat werd ontslagen en keerde naar huis terug, met het beeld van die kobra in zijn geheugen — niet vijandig, bijna menselijk.
Sindsdien zei hij altijd:
“Als je ooit iets goeds hebt gedaan — verwacht geen dank. Maar weet: de natuur onthoudt het. En misschien zal ze je op een dag redden, wanneer iedereen zich van je afwendt.”