Op een rustige ochtend vlakbij Innsbruck rook de lucht naar hooi en vochtige aarde. De paarden graasden loom achter het houten hek.
Anna Meyer duwde het wandelwagentje van haar zes maanden oude dochter Lisa over het pad naast de weide. Haar man, Martin, was vroeg vertrokken om voer te kopen. Alles leek kalm.
Anna stopte bij het hek om de deken van haar dochter recht te leggen. Op dat moment zwaaide een windvlaag het slot open. Het wagentje, dat op een lichte helling stond, begon te bewegen.
Eerst langzaam. Toen steeds sneller.
Anna draaide zich om, en haar hart sloeg over.
—Lisa! —schreeuwde ze.
Het wagentje rolde recht naar de afgrond. Anna rende, maar wist dat ze het niet op tijd zou halen.
Toen klonk er het geluid van hoefgetrappel.

Vanuit de weide, de grond brekend met haar hoeven, kwam Bella aanstormen —haar voskleurige merrie met een witte vlek op het voorhoofd—. Ze sprong over het gebroken hek en hinnikte luid.
In enkele seconden bereikte ze het wagentje en met een rake tik tegen het stuur duwde ze het van de rand weg. Het wagentje kantelde enkele meters van de afgrond.
Anna zakte op haar knieën en nam Lisa in haar armen. Het meisje huilde, maar was veilig.
Bella bleef staan, zwaar ademend, met een wond aan haar poot. Maar haar ogen —groot en rustig— zeiden alles. Ze had een leven gered.
Later legde de dierenarts uit dat Bella een pees had geblesseerd, maar ze zou herstellen. Het verhaal verspreidde zich over de naburige dorpen; mensen kwamen haar bezoeken, brachten wortels en suiker.
Sindsdien hangt er bij het hek naast de afgrond een bord:
“Op deze plek redde een merrie een baby.
Soms zijn de puurste harten niet menselijk.”