Ze liep de winkel binnen, steunend op een oude wandelstok.
Elke stap deed pijn in haar rug, maar terugdeinzen was niet haar gewoonte — ze was wel negentig, maar zelfstandig leven was voor haar een kwestie van eer.
Met een krakend geluid van haar zolen over de koude tegels, bewoog ze zich langzaam langs de schappen. Op haar hoofd een vervaald doekje, in haar hand een boodschappenlijstje, geschreven met een trillend handschrift.
Brood, wat boter, melk. Alles eenvoudig. Alles afgestemd op het laatste pensioen.
Ze pakte de producten, bestudeerde de prijskaartjes lang, zuchtte zachtjes en zette ze weer terug.
Op haar gezicht stond vermoeidheid, in haar ogen berusting.
Ze was gewend aan eenzaamheid, gewend dat ouderen vaak over het hoofd worden gezien.
De drukte om haar heen was intens — iemands manden vielen om, iemand discussieerde bij de vitrine, iemand anders sprak luid aan de telefoon.
Niemand merkte dat ze struikelde.
Haar stok gleed uit haar hand.
Het fragiele lichaam wankelde — en viel.
— Ach… Heer… — ontsnapte zachtjes, terwijl de pijn haar been doorboorde.
Voor een moment keek iemand van de klanten om. Toen wendde hij zijn blik af.
Iemand grinnikte. Iemand liep gewoon voorbij, alsof ze deel uitmaakte van de vloer.
De oma probeerde op te staan. Ze trok zich op met haar handen, steunend op haar knie — en viel weer.
Haar vingers trilden. Haar lippen fluisterden iets onhoorbaars — een gebed of een smeekbede.
— Help… — ademde ze nauwelijks hoorbaar.
Maar niemand kwam dichterbij.
Een jongen haalde zijn telefoon tevoorschijn en begon te filmen. “Content,” grinnikte hij terwijl hij op opnemen drukte.

De oude vrouw kroop naar de uitgang. Langzaam, zich vasthoudend aan de vloer. De stok tikte naast haar, als een metronoom.
Elke beweging kostte haar enorme moeite.
En om haar heen maakten mensen gewoon ruimte. Sommigen keken weg. Anderen deden alsof ze haast hadden.
Ze dacht maar aan één ding — het redden. Op de een of andere manier.
En plotseling stonden er kleine roze sneakers voor haar.
De oma hief haar blik — voor haar stond een meisje van ongeveer vijf, met een pluchen beer in haar hand.
Het meisje hurkte en vroeg zacht:
— Oma… doet het pijn? Waarom huil je?
De oude vrouw antwoordde niet meteen — een brok zat in haar keel.
Ze knikte alleen en probeerde te glimlachen.
— Waar is je moeder, lieverd? — fluisterde ze.
— Daar, — zei het meisje en, zonder aarzelen, pakte de hand van de oma vast. — Wees niet bang. Ik help u.
De moeder van het meisje zag het tafereel en rende naar hen toe.
— Mam, — zei het meisje, — ze heeft pijn, help haar alsjeblieft.
De vrouw, verbaasd, ging naast de oude dame zitten, hielp haar overeind en zette haar op een bankje bij de uitgang.
Ze belde de winkelmanager en liet een ambulance komen.

Terwijl ze wachtten op de artsen, liet het meisje de hand van de oma niet los.
— Alles komt goed, — fluisterde ze. — Nu laat niemand u meer alleen.
Toen de hulpdiensten arriveerden en de oude vrouw meenamen, hing er een vreemde stilte in de winkel.
De mensen die nog een minuut geleden wegkeken, konden elkaar nu niet meer in de ogen kijken.
Niemand zei een woord.
Iedereen schaamde zich.
En alleen een klein meisje liet zien wat echte menselijkheid betekent.
Ze liep niet voorbij.
Ze zag gewoon — en stak haar hand uit.