De buurvrouw gaf elke dag hetzelfde stukje grond water, waar niets groeide. Maar toen de politie arriveerde, werd duidelijk waarom.

Elke ochtend, precies om half zeven, kwam ze de tuin in met een gele tuinslang. Geen afwijkingen, geen pauzes — altijd op tijd, alsof het op een schema stond.
Ik kon mijn klok erop afstellen: ze zette het water aan, richtte de straal langzaam op een klein stukje grond bij het hek en bleef daar ongeveer twintig minuten staan.

De tuin zag er vreemd uit. Geen grassprietje, geen spriet. Alleen nat, donker, bijna verschroeide aarde. De rest van de moestuin — tomaten, komkommers, aardbeien — bleef droog.

In het begin dacht ik dat ze daar zeldzame bloemen of bijzondere planten had. Maar na een paar dagen begreep ik: er groeide helemaal niets.

Nieuwsgierigheid won.
“Wat ben je eigenlijk altijd aan het water geven?” vroeg ik op een dag.

Ze schrok, alsof ik iets schaamtevols had ontdekt. Haar ogen dwaalden weg en zonder op te kijken mompelde ze:
“Hier… aardappelen… een speciaal ras.”

Aardappelen? Elke dag, zoveel water? Het klonk belachelijk. Maar ik discussieerde niet. Ik onthield alleen hoe haar handen trilden.

Sindsdien begon ze me te vermijden. En ik — ik bleef kijken.
Elke ochtend herhaalde zich hetzelfde ritueel. Slechts één keer merkte ik dat ze iets tegen zichzelf fluisterde terwijl ze over de aarde boog. Toen voelde ik een rilling.

Na een week hield ik het niet meer uit. Ik belde de politie. Vertelde alles zoals het was. Ze waren sceptisch, maar kwamen toch.

Toen twee agenten de tuin betraden, werd de buurvrouw bleek. Ze probeerde te glimlachen, mompelde iets over een gewoonte — dat ze gewoon voor haar planten zorgde. Maar haar stem trilde.

Een van de agenten boog zich voorover, stak een schop in de aarde en begon te graven. De klei was zacht, te nat. Nog een beweging — en de schop raakte iets hards.

Toen ze de aarde weghaalden, trok iedereen zich terug.
Onder de grond stak een menselijke hand uit.

Stilte. Alleen de waterdruppels vielen nog steeds langs de rand van de slang, die ze niet losliet.

Later bleek dat haar man een paar maanden geleden verdwenen was. Iedereen dacht dat hij was vertrokken. Maar hij lag de hele tijd hier — onder datzelfde stukje grond dat ze elke ochtend water gaf, alsof ze hoopte haar schuld weg te wassen.

Ze had er zaad bovenop geplant, maar door het teveel aan water rotte alles weg. En dat was wat haar uiteindelijk verried.

Soms denk ik: als ze de hele moestuin had besproeid, had ik het misschien nooit gemerkt.
En nu, elke keer als ik zelf de kraan open draai, lijkt het alsof ik ergens in de buurt het water hoor druppelen op diezelfde aarde…

Like this post? Please share to your friends: